In de meeste sportsituaties is er maar een zeer korte tijd (namelijk < 300 ms) om kracht te produceren. Het grondcontact tijdens sprinten is bijvoorbeeld rond de 100 ms en de werpfase bij speerwerpen duurt slechts 120 ms [1]. Het snel kunnen produceren van kracht is daarom van groot belang voor succesvolle sportprestaties.
Krachttraining wordt vaak uitgevoerd om de snelheid waarmee kracht geproduceerd kan worden te verbeteren. De effectiviteit van deze training wordt echter meestal onderzocht in bewegingen die niet specifiek de sportbewegingen nabootsen. De snelheid van krachtproductie wordt bijvoorbeeld vaak onderzocht in isokinetische bewegingen (constante snelheid, maar veranderende externe belasting) in één gewricht, terwijl de meeste sportbewegingen zich kenmerken door bewegingen in meerdere gewrichten tegelijk en als ‘isoinertial’ (veranderende snelheid, maar constante externe belasting).
In een nieuwe systematische review hebben we daarom onderzocht of krachttraining effectief is in het verbeteren van de snelheid waarmee kracht geproduceerd wordt in dynamische isoenertiele bewegingen zonder externe weerstand, over meerdere gewrichten [2]. Eenvoudiger gezegd, we hebben onderzocht of squaten en / of gewichtheffen ervoor kan zorgen dat je kracht sneller produceert tijdens bewegingen zoals springen, gooien of sprinten. We onderzochten ook of dit effect verschilde tussen ongetrainde en recreatief getrainde personen en goed getrainde personen.
De resultaten van het onderzoek suggereren dat krachttraining effectief kan zijn om sneller kracht te produceren, hoewel het effect beperkter is dan vaak wordt aangenomen. Een andere interessante bevinding was dat de snelheid van krachtproductie in het algemeen minder verbeterde voor goed getrainde personen, wat suggereert dat krachttraining minder effectief is bij deze groep.
“Krachttraining kan de snelheid waarmee kracht geproduceerd wordt in dynamische isoenertiele bewegingen zonder externe weerstand over meerdere gewrichten verbeteren”
Conclusie
Deze bevindingen suggereren dat krachttraining de snelheid waarmee kracht geproduceerd wordt in dynamische isoenertiele bewegingen zonder externe weerstand over meerdere gewrichten kan verbeteren (d.w.z. de meeste sporten en dagelijks levende bewegingen).
Hoe kunnen we de effectiviteit van krachttraining op de snelheid van krachtproductie nog verbeteren? Waarschijnlijk door meer specifiek de sportbeweging na te bootsen om de transfer van training te maximaliseren en prestatieverlies te voorkomen.
Praktische aanbevelingen
Om de transfer van training te maximaliseren, moet speciale aandacht worden besteed aan:
– Het specifiek trainen van intermusculaire coördinatiepatronen. Het geïsoleerd trainen van een gewricht voor bi-articulaire spieren kan een negatief effect hebben op de intermusculaire coördinatie, waardoor de sportprestaties achter uitgaan. Zie ook een andere recente blog over dit onderwerp voor meer informatie.
– Bilaterale versus unilaterale bewegingen. Bij sporten zoals voetbal, voetbal en hockey wordt voornamelijk met een been tegelijk kracht geproduceerd (unilateraal) en het trainen van krachtproductie in unilaterale activiteiten is dan ook meer specifiek en daarom mogelijk ook effectiever.
– Countermovements versus geen countermovements. Het uitvoeren van een countermovement (beweging de andere kant op dan de uiteindelijke beweegrichting) kost tijd en in veel sportsituaties is er geen tijd om een grotere countermovement uit te voeren. Training moet daarom proberen de bewegingsuitslag van de countermovement te minimaliseren.
Vraag de volledige tekst van de review hier gratis aan
De officiele site van de uitgever is hier
Referenties
- Zatsiorsky VM. Biomechanics of strength and strength training. In: Komi PV, editor. Strength and power in sport. 2nd ed. Champaign (IL): Blackwell Science Ltd; 2003. p. 439-87.
- Van Hooren, B., Bosch, F., & Meijer, K. (2017). Can resistance training enhance the rapid force development in unloaded dynamic isoinertial multi-joint movements? A systematic review. The Journal of Strength & Conditioning Research, 31(8), 2324-2337.